‘Huismussen leren snel, het zijn heel slimme vogels’

Afbeelding
Foto: eigen foto
WEEKENDVERHAAL actueel

LEEK – René Oosterhuis (49) uit Leek geldt als een landelijke autoriteit op het gebied van de huismus, die in 2024 tot Vogel van het Jaar is uitgeroepen door het Sovon en de Vogelbescherming. Al 17 jaar doet René stelselmatig onderzoek naar dit tjilpende vogeltje. Dat doet hij op vrijwillige basis naast zijn werk bij Het Drentse Landschap (tot drie jaar geleden bij Het Groninger Landschap). Veel vrije tijd steekt René ook in het houden van lezingen over de huismus. Zo is hij op 8 mei op uitnodiging van het IVN in de Ludinge in Zuidlaren en geeft hij op 22 mei en 11 juni voor Het Groninger Landschap presentaties in de Coendersborg in Nuis.

De huismus werd voor het eerst op een wetenschappelijke manier onderzocht in de jaren zeventig in Rotterdam, door Kees Heij. “Daarna werd er alleen geteld. Sinds 2007 heb ik het huismussenonderzoek weer opgepakt. Volgens de methode van Heij, alleen dan op kleinere schaal.” René volgt huismussenpopulaties op twee plekken in Leek, in Nietap bij kwekerij De Baggelhof en aan de stadsrand van Groningen, in de wijk Beijum. In een tuin bij een woning vlakbij de Lettelberterplas deed hij dit zo’n 14 jaar, tot de verhuizing van de toenmalige bewoners.

De onderzochte populaties worden door René gevangen en gekleurringd. “Ik weet van iedere geringde mus welk individu het is. Vervolgens tel ik iedere dag welke mussen er zijn. Ik registreer hun leeftijd, het aantal jongen dat ze bij zich hebben en hoe vaak ze broeden.” Bij het tellen heeft René hulp van de bewoner van de tuin waarin hij de mussenstand onderzoekt. “Dat is in Beijum het geval en in de tuin van mijn ouders in Leek, waar mijn vader Henk Oosterhuis de tellingen doet.” In De Baggelhof gebruikt René camera’s met bewegingssensoren voor zijn onderzoekswerk, die elke dag vijfhonderd foto’s maken. Op de tafel in zijn huiskamer ligt naast de verrekijker een schrift met genoteerde kleurringcodes in het handschrift van zijn dochter Karlijn. “Voor elke mus die ze noteert, krijgt ze tien cent”, lacht René. Hij krijgt daarnaast geregeld meldingen. “Ik doe graag een oproep aan mensen om me een berichtje te sturen als ze een gekleurringde mus in hun tuin zien. Dat kan, liefst met foto, via reneoosterhuis@ziggo.nl.”

Alle verkregen informatie verwerkt René in een databestand, dat inmiddels een imposante omvang heeft. “Sinds 2007 heb ik 3500 huismussen gekleurringd en 400.000 waarnemingen gedaan. Dat is extreem veel om zelf te analyseren.” Hij is blij met de samenwerking met studenten statistische programmering aan de universiteit in Wageningen, die berekeningen loslaten op al zijn gegevens. “Samen schrijven we een artikel in het wetenschappelijke Engelstalige vogeltijdschrift Ardea van de Nederlandse Ornithologische Unie. Zij nemen de technische kant voor hun rekening, ik de biologische. Op deze manier kunnen we gefundeerde uitspraken doen over de overleving van huismussen.”

De huismus is als soort enorm in aantal afgenomen sinds het onderzoek van Kees Heij in de jaren zeventig. “In de jaren negentig is het aantal huismussen in elkaar geklapt. Dat was niet alleen een Nederlands verschijnsel, het kwam in heel Europa voor”, zegt René. Destijds werd algemeen aangenomen dat een gebrek aan nestgelegenheid hiervan de oorzaak was. “Inmiddels bestaat het vermoeden dat een ziekte de oorzaak was van de massale sterfte, die zich eerst in West-Europa voordeed en die vervolgens in oostelijke richting werd waargenomen.”

De nationale huismussenstand heeft zich hiervan nooit hersteld. “Het aantal is op een veel lager niveau gestabiliseerd”, zegt René. “Dat is raar, want Nederland is sindsdien aardig volgebouwd. Met meer huizen zou je eigenlijk ook meer huismussen verwachten.” Een gebrek aan voedsel voor de jongen is hiervan waarschijnlijk de oorzaak, vermoedt hij. “Er zijn veel insecten nodig om de jongen groot te brengen. Die komen voor op inheemse planten.” In veel tuinen staan echter uitheemse bloeiende planten. Dat zijn geen waardplanten voor het Nederlandse insectenleven, dat voor het voortbestaan afhankelijk is van inheemse planten. “Met uitzondering van De Baggelhof, die eigenlijk de ideale huismussenbiotoop is met alle bloeiende inheemse planten en vele schuil- en nestelplekken, zie ik dat er doorgaans per broedsel te weinig jongen groot worden en dat er ook minder vaak wordt gebroed.” In zijn eigen tuin doet René er alles aan om de mussenstand te ondersteunen. “Maar een mussenpopulatie heeft een leefgebied in een straal van zes-, zevenhonderd meter rond het nest. Het broedsucces hangt dus ook af van de inrichting van buurttuinen.”

Zodra jongen vliegvlug zijn, eten ze zaden. “Daarvan zijn er genoeg, dat is niet zo’n probleem. Mensen voeren vogels bij en mussen weten kippenhokken ook heel goed te vinden.” Het zijn doorgaans wel de onervaren jongen die ten prooi vallen aan katten en roofvogels als de sperwer, of die doodgaan bij een botsing tegen een ruit. “Maar mussen leren snel, het zijn heel slimme vogels. Ze weten precies waar ze voedsel kunnen halen en ze hebben bijzonder snel in de gaten als er iets niet in de haak is.” Dat is bij het vangen van mussen niet altijd makkelijk. “Ik vang ze met een net dat vrijwel niet is te zien, maar wel tussen twee stokken hangt. Mussen associëren die stokken vervolgens heel snel met gevaar. Daardoor moet ik zorgen dat ik in niet meer dan drie keer per jaar, in zo kort mogelijke tijd voldoende mussen vang voor het onderzoek. Het moet steeds in tien minuten gebeuren, anders vang ik een volgende keer niks meer. Met een huismus vergeleken is een koolmees eigenlijk heel dom. Die kun je vijf keer op een dag in een net vangen als je hem met pinda’s lokt.”

De huismus heeft wel de speciale belangstelling van René, maar zijn vogelliefde beperkt zich niet tot die soort alleen. “Als jongen van 14 telde ik met Marcel Nijenhuis, die nu dierenarts in Leek/Tolbert is, nesten van knobbelzwanen en roofvogels. Rond de eeuwwisseling was ik drie jaar vogelwacht op het waddeneilandje Griend, waarvan twee jaar met mijn vrouw Susan. Over vogels in de Onlanden en uilen geef ik ook lezingen. Verder inventariseer ik voor Sovon alle vogels op Nienoord, bij het Leekstermeer en in het Nanninga’s bos bij Zevenhuizen.”

Een leven zonder vogels bestaat niet voor René, die tijdens het interview snel de verrekijker grijpt om te zien welke roofvogel er buiten langs vliegt. “Een buizerd.” Vogels vervelen hem nooit, ook omdat er steeds nieuwe uitdagingen als onderzoeker zijn. “Met geld vanuit het Meester Prikkebeen Fonds, dat amateuronderzoekers in de veldbiologie steunt, heb ik een nachtkijker kunnen aanschaffen waarmee ik het slaapgedrag van de mussen ga onderzoeken. Er wordt aangenomen dat ze in de winter in heggen slapen en in de zomer in hun nest, maar dat is nog nooit onderzocht.”

Afbeelding

UIT DE KRANT